Kleigrond met een hoge afslibbaarheid heeft een laag waterinfiltrerend vermogen. Deze bodemsoort zorgt daardoor voor meer wateroverlast. Om deze overlast tegen te gaan, wordt het waterpeil voor deze gronden vaak verlaagd, dat wordt drooglegging genoemd. Op veengronden in West- Nederland is een drooglegging tot 50 cm gebruikelijk, terwijl de drooglegging in gebieden met klei op veen soms tot wel 70-80 cm diep gaat. Diepere drooglegging van grond veroorzaakt meer risico op bodemdaling.Â
De bodemkwaliteit heeft veel invloed op het waterinfiltrerend en -bergend vermogen van de grond. Hoe beter de bodemstructuur is, hoe beter water infiltreert en hoe meer water in de grond wordt vastgehouden. Een in elkaar gedrukte (dus een verdichte) bodem bevat weinig lucht en poriën. Daardoor kan minder vocht worden vastgehouden. Bij het voorkomen van bodemverdichting wordt vaak gekeken naar het gebruik van geschikte machines, maar de structuur hangt ook sterk af van het bodemleven. Door het bodemleven te stimuleren, ontstaan meer wormengangen en poriën, dat verbetert de bodemstructuur en dus het waterbergend vermogen. Dat betekent dat minder drooglegging nodig is. En hoe kleiner de drooglegging, hoe kleiner de kans op bodemdaling. We kunnen het bodemleven stimuleren door toevoeging van organisch materiaal en meststoffen, zoals vaste stromest, compost of bokashi.
Als het bodempakket klei op veen is; vooral als de klei een hoge afslibbaarheid heeft.
De beschikbaarheid en de prijs van organisch materiaal en meststoffen. Naast de aankoopkosten kunnen er ook extra kosten zijn voor het afvoeren van de eigen mest. Als een bedrijf ‘vol’ zit wat betreft mestruimte, zal drijfmest afgevoerd moeten worden, zodat vaste mest aangevoerd kan worden. Ook is het mogelijk om zelf vaste mest te produceren, maar dat betekent dat ook veranderingen in het stalbeheer nodig zijn, met meer extra kosten. Een andere optie is het scheiden van drijfmest in dunne en dikke fracties op het eigen bedrijf en de dikke fractie op het land brengen.